• Overgevoeligheid voor verapamil of voor één van de hulpstoffen. • Cardiogene shock of ernstige hypotensie. • Recent myocardinfarct gepaard gaande met verwikkelingen. • AV-blok van graad II of III, behalve bij patiënten met een pacemaker. • Sinusknoopsyndroom (bradycardie-tachycardie syndroom), behalve bij patiënten met een pacemaker. • Congestieve hartinsufficiëntie. • Supraventriculaire fibrillatie/flutter supraventriculaire gepaard gaande met een pre-excitatiesyndroom, bijvoorbeeld het Wolf-Parkinson-White of Lown-Ganong-Levine syndroom.
Chronische stabiele angina, onstabiele en Prinzmetal angina, en na myocardinfarct Paroxismale supraventriculaire tachycardie Atriumfibrillatie met tachycardie doch zonder Wolf-Parkinson-White of Lown-Ganong-Levine syndroom Supraventriculaire flutter met snelle geleiding Extrasystolen Om bij patiënten met chronische supraventriculaire fibrillatie langs medicamenteuze weg het sinusritme te herstellen en in stand te houden in combinatie met kinidine, evenals om profylactisch recidief te voorkomen na cardioversie