Behandeling van schijndracht bij de teef. Inhibitie van lactatie bij teef en vrouwelijke kat in de volgende omstandigheden: o onmiddellijke wegname van de jongen na de geboorte, o vroegtijdig werpen, o dood in utero en/of abortus aan het einde van de dracht, o melkafscheiding ten gevolge van ovariohysterectomie . In al deze gevallen gaat het om situaties waarbij ongewenste effecten zoals melkstuwing en ontsteking van de melkklieren kunnen optreden, indien geen lactatie-inhiberende behandeling ingesteld wordt. De ontzwelling van de melkklieren en de verminderde secretie van serum of melk beginnen bij het merendeel van de dieren tussen de tweede en de derde dag na het begin van de behandeling. Ze zijnvoltooid tussen de zesde en de achtste dag. In geval van schijndracht beïnvloedt het diergeneesmiddelbij de behandelde dieren op een gunstigewijze de gedragsveranderingen die eraan geassocieerd zijn.